Op woensdag 23 mei jl werd in de hal van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag het gedenkteken A Portal of Safety onthuld door minister Hanke Bruins Slot. Een gedenkteken gemaakt door kunstenaar Giny Vos en gebaseerd op het tijdelijk consulaat van Jan Zwartendijk in Kaunas, Litouwen. Met dit monument voor consul Zwartendijk wil het ministerie alle medewerkers eren die in bange en levensbedreigende situaties de helpende hand hebben uitgestoken. Een mooi initiatief. Maar het monument was nog niet onthuld of het werd ontheiligd, door een verklaring van datzelfde ministerie.
Op het weblog Rijksoverheid stelt het ministerie van BuZa (weblogbericht 23-05-2024): ‘In 2018 verscheen het boek De rechtvaardigen van schrijver Jan Brokken. Hierin staat dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Zwartendijk in 1967 uitnodigde om te vertellen wat hij in de oorlog had gedaan. In plaats van erkenning zou hij bij dit gesprek een berisping hebben gekregen. Volgens de consulaire regels had hij de ‘Curaçao-visa’ immers niet mogen uitschrijven. Toen dit bekend werd, is er onderzoek gedaan in de archieven van Buitenlandse Zaken. Daaruit werd niet duidelijk door wie Zwartendijk in 1967 was ontvangen, of wat er tegen hem is gezegd. Hoe dan ook: het is duidelijk dat hij voor zijn moedige daden lof en erkenning verdiende en geen berisping. In 2018 hebben de secretaris-generaal van het ministerie en toenmalig minister Blok dan ook excuses aangeboden aan zijn familie.’
Einde bericht.
Het is duidelijk: het Ministerie van Buitenlandse Zaken wast haar handen in onschuld. Nergens uit de archieven blijkt dat Jan Zwartendijk onrecht is aangedaan. Minister Blok liet dat destijds al weten, toen hij op Kamervragen antwoordde: ‘Als het waar is wat in het boek van Brokken staat…’
In de allereerste plaats: ik schrijf dat Jan Zwartendijk in 1964 op het matje werd geroepen in Den Haag. Dus niet in 1967, zoals het ministerie stelt. Hij was door de archivaris van het ministerie, mejuffrouw L.J. Ruys, gevraagd daar te komen. Mejuffrouw Ruys stond sinds 4 april 1963 in contact met Zwartendijk. Ik heb de correspondentie mogen inkijken, begeleid door een hoge ambtenaar van BuZa, in het Nationaal Archief.
De reprimande kreeg Zwartendijk in de herinnering van zijn dochter Edith in februari 1964. Zij trof haar vader na zijn bezoek aan Den Haag depressief aan, hij wilde aanvankelijk niet zeggen wat hem overkomen was, wilde eerst een dutje doen, maar de volgende dag gaf hij toe dat hij berispt was.
Ik deed navraag bij het ministerie en schreef in De rechtvaardigen dat er nooit notulen worden gemaakt van een berisping van een diplomaat en dat zo’n berisping nooit schriftelijk wordt vastgelegd in een notitie. In het Nationaal Archief is er inderdaad niets over te vinden. Ik moest afgaan op de verklaring van Jan Zwartendijk aan zijn dochter Edith en later aan zijn zoons Jan en Rob. Met name Jan Jr. was daar des duivels over, zeker ook omdat zijn vader niet alleen zeer verbolgen was over die reprimande maar er ook fysiek onder ging lijden.
Bestond er een bewijs? Van een betrouwbare bron binnen het ministerie kwam ik dit te weten. Berispingen worden altijd gegeven door de secretaris-generaal. Het klopt dat de reden voor beklag nooit schriftelijk wordt vastgelegd maar er wordt wel een aantekening van gemaakt. In het persoonsregister van het diplomatieke personeel komt in geval van berisping achter de naam een gele stip te staan (die stip is van belang bij eventuele bevorderingen of bij een onderscheiding), en achter Zwartendijk staat zo’n stip.
Het ministerie zat fout. Lelijk fout. Laat ze dat nu eindelijk eens ruiterlijk toegeven, dan krijgt zo’n gedenkteken in de hal ook werkelijk betekenis. Nu is het als de wasschaal van Pontius Pilatus.