De ene schrijvende reiziger over de andere
Een indrukwekkend moment tijdens de uitreiking van de Gouden Ganzenveer aan Jan Brokken, op maandag 18 september jl in de voormalige raadszaal The Grand in Amsterdam, was de laudatio die Lieve Joris uitsprak. Zij begon haar lofrede bij het tweede boek van Jan Brokken, de verhalenbundel De zee van vroeger.
“Het is een mooie, toepasselijke titel, want Jan Brokken zal Nederland de daaropvolgende decennia weliswaar vaak ontvluchten, telkens keert hij terug naar het dorp van zijn jonge jaren, naar de kamptrauma’s van zijn ouders en zijn oudere broers. Zelf is hij na de oorlog geboren, waardoor hij zich altijd een buitenstaander zal voelen, maar het leed is onder zijn huid gekropen en hij zal het in zijn werk blijven exploreren. Jans dialogen, zijn observaties, zijn ietwat lyrische stem – alle elementen die door de jaren heen zijn handelsmerk zouden worden, zijn in De zee van vroeger al aanwezig. Bij het herlezen van het titelverhaal was ik ontroerd te ontdekken dat het jongetje dat met zijn ouders van Makassar naar Rotterdam vaart niet Jan is, maar zijn oudere broer. Het is een treffende proeve van zijn verbeeldingskracht: de kleine Jan heeft zichzelf het verhaal in gewurmd om te ervaren hoe het was aan dek op zijn moeders schoot in slaap te vallen en naast zijn vader aan de reling te staan als ze het verwoeste Rotterdam binnen varen. Het jongetje dat er niet bij was, maar dat dagelijks geconfronteerd wordt met de gevolgen – het zal hem extra gevoelig maken voor de wijze waarop drama’s uit de wereldgeschiedenis knagen aan de levens van mensen. Maar ook rusteloos. Weg moet hij, weg uit die beklemmende omgeving waar hij niet echt deel van uitmaakt. ‘Vrijheid bestaat,’ schrijft hij in zijn eerste roman De provincie, ‘behalve in dorpen.’
“Overal waar Jan zijn voet aan wal zet, lijkt er een verhaal op hem te wachten. Zodra hij het ziet, gaat hij eropaf, volgt het met een mengeling van engelengeduld en vastberadenheid, of het nu om de ontwortelde Jean Rhys en haar geboorte-eiland Dominica gaat, de aan lagerwal geraakte tafeltenniskampioen Riki Marchena in de sloppenwijken van Curaçao of de bezeten ontdekkingsreiziger Rudy Truffino in de jungle van Venezuela.
“Jan kan niet alleen goed reizen, hij kan ook goed thuiskomen. Tijdens de ochtendwandelingen op de Amsterdamse Brouwersgracht hoort hij pianospel. Blijkt zijn buurman de Russische pianist Youri Egorov te zijn. Hij maakt een portret van hem voor HP en na Egorovs te vroege dood schrijft Jan een boek over de vriendschap die daaruit voortvloeide. Schijnbaar moeiteloos beweegt hij van non-fictie naar de roman, van memoires naar het reisverhaal en weer terug. (..)
“Met het verschijnen van Baltische zielen, het epische verhaal van de Baltische staten via de familiegeschiedenissen van schrijvers, schilders, musici en gewone mensen, wordt Jan door een breed publiek omhelsd. Zijn oeuvre werd deels verfilmd en het is in 20 talen vertaald. (..)
“Jan heeft menig levensverhaal opgetekend, maar hij heeft al doende ook zijn eigen verhaal verteld. Hij heeft de non-fictieliteratuur mede op de kaart gezet, is geliefd door boekhandelaars en heeft een publiek verworven dat hem – in deze barre tijden van ontlezing – volgt van boek naar boek.”
Waarna Lieve Joris zich met een persoonlijk woord tot de laureaat richtte: “Beste Jan, lieve collega – de wind van vrijheid heeft mij uit het katholieke Vlaanderen in Amsterdam doen belanden; door jou te lezen leerde ik het calvinistische achterland kennen, met zijn ‘bulderende orgels van de moraliteit’, zoals je het zelf ergens noemt. Mede dankzij jou raakte ik vertrouwd met de koloniale wonden, de heimwee, de trauma’s – die de argeloze reiziger niet vermoedt wanneer hij door de keurig aangeharkte Nederlandse buitengebieden trekt. Een betere inburgeringscursus kon ik me niet wensen. Je schaamde je soms voor je vader, schreef je in De zee van vroeger. In je laatste twee boeken, over het kampverleden van je ouders, heb je zowel je vader als je moeder liefdevol geportretteerd. Maar ik geloof niet dat de wonden van jouw jonge jaren ooit helemaal zullen helen en misschien moeten we dat niet eens hopen, omdat het de bron is die je voortstuwt. Ik ben verguld dat ik er als Academielid van de Gouden Ganzenveer toe mocht bijdragen dat er vandaag een speciaal lampje schijnt op jouw eclectische oeuvre. Want, zoals mede-Academielid Mark Schaevers het uitdrukte: ‘Jans werk is zo veelzijdig dat iedereen er met zijn eigen zwemslag in kan verdrinken.’ ”